Een chrysantenkweker en een rozenkweker, die zich samen met twee akkerbouwers buigen over de tripsproblematiek in de uien en de spruiten. Op initiatief van Van Iperen stonden ze gezamenlijk op een akker in Hazerswoude: René Eikelenboom van Arcadia Chrysanten, Richard van der Lans van Arend Roses en akkerbouwers Lennard Noordam en André Noordhoek. “We willen kijken of we hierin van de tuinbouw kunnen leren, want in de akkerbouw lopen we verschrikkelijk klem op trips,” aldus Stefan Jongejan, adviseur spruitkool bij Van Iperen.
Tijdens de eerste verkenningen worden de verschillen al snel zichtbaar. Zo blijkt het middelenpakket in de akkerbouw een stuk smaller dan in de tuinbouw. Ook de inzetmogelijkheden zijn in de akkerbouw beperkt door de geringe opbrengst per hectare. André: “Wat de tuinbouw per vierkante meter aan middelen besteedt, dat is in de akkerbouw niet rendabel.”
Vooral uien en spruiten worden getroffen door trips. Hoewel er meerdere soorten zijn, is de tabakstrips de meest schadelijke. Voorkomen is onmogelijk. Aangrenzende percelen vormen een groot risico. Lennard: “Zodra er ergens uien worden geoogst, hoop je maar dat de wind van jouw spruiten afstaat, anders zit je er meteen onder.”
De vraag waarom de akkerbouw de afgelopen jaren plotseling zoveel last heeft gekregen van trips, is moeilijk te beantwoorden. Stefan: “We dachten dat het voornamelijk kwam doordat we een aantal jaren geen vorst meer hadden gehad. Afgelopen winter was dat wel het geval. En inderdaad, we begonnen met minder trips, maar inmiddels is de problematiek zelfs groter dan vorig jaar.
De invloed van de klimaatverandering is niet meer te ontkennen.”
Volgens André heeft het warme, langdurig droge weer er aan bijgedragen dat de trips zich zo snel ontwikkelt. “Dit is echt tripsweer. De eerste cyclus is al heel vroeg op gang gekomen.” Ook wijst hij op de uienteelt als een belangrijke bron van de verspreiding. “In een straal van drie kilometer om die percelen zie je een veel grotere tripsdruk.” Ook bloemenranden, het gebruik van luzerne en andere groenbemesters blijken besmettingsbronnen te zijn. Stefan: “Akkerbouwers zaaien nogal eens bloemenranden in, omdat natuurlijke vijanden van trips zich daar gemakkelijk in ontwikkelen. Maar de natuurlijke vijanden komen daar het liefst niet meer uit, zij hebben daar voedsel genoeg, daar hebben we dus in het gewas niets aan.”
Bij zowel uien als spruiten is het uitermate moeilijk om de trips te raken. Lennard: “In de uien verdwijnen deze insecten in de pijp van de plant, terwijl ze in de spruiten vooral onder de oksels van het blad te vinden zijn. Dan is het bijna onmogelijk om ze te raken. We spuiten ’s-nachts of in de vroege ochtend, omdat de meeste insecten dan actief zijn. Spuit je overdag, dan wordt het middel door het felle zonlicht en de hitte veel te snel afgebroken. We maken meestal gebruik van een grove druppel om het gewas zo goed mogelijk te raken en zo nat mogelijk te krijgen.”
De problemen met trips beginnen in de uien. André: “Zodra de uien gaan strijken, gaan de trips op de spruiten over. Daar is de schade veel groter. Bij de uien heb je wel opbrengstverlies, maar je kunt ze nog wel verkopen, omdat alleen het blad wordt aangetast. Bij de spruitkool wordt de spruit zelf aangeprikt. Zodra je prikschade hebt, zijn de spruiten onverkoopbaar.” De beide siertelers zijn onder de indruk van de problematiek in de akkerbouw. Het idee om in de winter iets aan de grond te doen om die schoon te krijgen, strandt op het feit dat spruiten van september tot en met maart worden geoogst. Het blijkt allemaal nog niet zo gemakkelijk. “Kun je geen suiker meespuiten, waardoor je ze naar buiten lokt?” Volgens Lennard is dat in de spruiten niet mogelijk, omdat suiker de koolvlieg aantrekt. “Die legt zijn larve in de spruit. Die gaat dan van binnenuit rotten.”
De tuinbouw is de afgelopen jaren steeds verder opgeschoven richting de biologie. René: “Helemaal biologisch kan het niet. Het is echt een geïntegreerde aanpak, waarbij biologische bestrijders wel de hoofdrol spelen.” Bij Arcadia chrysant in De Lier is duidelijk dat het moeilijk wordt om het tripsprobleem helemaal te kunnen oplossen. Langs de gevels en bij de deuren is er duidelijk meer tripsdruk.
“We hebben met invlieg te maken en ook met nieuw plantmateriaal kan natuurlijk het één en ander naar binnen komen. Met de inzet van voldoende roofmijt, met voldoende middelen achter de hand, weten we het probleem steeds beter in de hand te houden. Daarbij is scouting één van de belangrijkste voorwaarden. Je moet er bovenop zitten. Zodra het aantal op je vangplaten toeneemt,
moet je lokaal meteen ingrijpen. Dat is een groot verschil met vroeger. Toen we nog uitsluitend met chemie werkten, werd de hele kas gespoten. Zou je dat nu nog doen, dan spuit je ook je biologie dood. Vandaar dat we vooral lokaal spuiten en alleen als het niet anders kan.”
Bij Arend Roses telen ze niet meer in de volle grond. Richard: “We hebben een gesloten systeem. Planten gaan hier zeven tot tien jaar mee. Wij kunnen daardoor ook makkelijker een biologisch evenwicht opbouwen. Het is van belang om schoon te starten, maar ook schoon te blijven. Zodra we iets ontdekken, pakken we dat meteen lokaal aan.” In de akkerbouw is er nog veel onbekend op het gebied van de natuurlijke vijanden. Stefan: “Op het moment dat we te maken hebben met koolvlieg of koolmot zijn we genoodzaakt om insecticiden te spuiten. Daarmee doden we ook een aantal natuurlijke vijanden van de trips.”
Vanuit de tuinbouw krijgen ze de aanbeveling om eens te onderzoeken wat de meeste effectieve natuurlijke vijanden van de trips zijn. “Als je dat weet, kun je daar wellicht iets mee door dergelijke beestjes uit te zetten.” We zullen dan ook een studie moeten maken naar de gewassen waarin zo’n natuurlijke vijand zich een poosje kan vestigen.
Waar de beide sectoren het over eens zijn, is het feit dat er meer aandacht moet komen voor de bodem en een uitgebalanceerde bemesting. Volgens Stefan is het bij de uien uitermate belangrijk dat ze aan de groei blijven. “Uit onderzoek blijkt dat we dan minder last hebben. Een droge, warme periode maakt het ons niet gemakkelijk.”
Veredeling kan in de toekomst wellicht voor een oplossing zorgen. Op dit moment zijn er echter twee rassen spruitkool die tegen trips kunnen, maar die zijn overgevoelig voor schimmels.
“We zullen de oplossing zoveel mogelijk in de positie van rassen moeten zoeken. Waar poot je de minder gevoelige rassen en waar de gevoelige?”
“Als we het alleen in de middelen blijven zoeken, dan kunnen we net zo goed ophouden. Spruitkool is een relatief kleine teelt. Het aantal toelatingen neemt alleen maar af. Wel zijn we blij met het nieuwe middel Benevia. Dat lijkt ons te helpen hoewel er nog een flinke uitdaging ligt in de belemmeringen op het wettelijke gebruiksvoorschrift.”
Een laatste tip vanuit de tuinbouw is het onderzoeken van mogelijkheden voor toelating van middelen die in de tuinbouw worden gebruikt, maar in de akkerbouw nog geen toelating hebben. Bijvoorbeeld een middel dat bestaat uit een extract van neemzaden. “Wij hebben daar goede ervaringen mee. Je spuit de tripsen er niet mee dood, maar de plant wordt weerbaarder. Je biologie kan er tegen en de kosten zijn relatief laag. Jullie zullen ook veel meer naar de biologie moeten, want met chemie alleen ga je het echt niet redden.”
Voor de akkerbouwers is er dus geen pasklare oplossing. “De situatie is dermate nijpend, dat we alle ideeën die we vandaag hebben gehoord serieus nemen en kijken of we die ook in de akkerbouw kunnen integreren. Want dat er iets moet gebeuren, is duidelijk.”
Zowel de akkerbouwers als tuinders vonden het een interessante dag. Ook in de toekomst zullen we als Van Iperen dergelijke kruisbestuiving tussen de sectoren blijven faciliteren.
Kennis & Nieuws